De CRvB oordeelt in deze zaak over de weigering van een aanvraag in de kosten van verhuizing en inrichting (CRVB:2013:BZ7735).
Aan belanghebbende is in verband met haar beperkingen in mei 2006 een rolstoelgeschikte woning toegewezen [adres 1]. Daarvoor is aan haar een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de WVG toegekend. In juni 2007 heeft belanghebbende uit hoofde van een civielrechtelijk vonnis de woning [adres 1] – na alcoholgerelateerde problematiek – in juni 2007 moeten ontruimen. Vervolgens was zij opgenomen in AWBZ-instellingen.
Weigering aanvraag
Belanghebbende vraagt in januari 2009 een medische indicatie aan voor een rolstoelgeschikte woning en een financiële tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten op grond van de Wmo. Het college honoreert die aanvraag voor zover het de indicatie voor een rolstoelgeschikte woning betreft. Belanghebbende betrekt de aan haar toegewezen de rolstoelgeschikte woning [adres 2]. Het college weigert echter de aanvraag om de kosten van verhuizing en inrichting en handhaaft dat besluit in bezwaar. Daaraan ligt ten grondslag dat die kosten voor belanghebbende als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Het college verwijst daarvoor naar artikel 23 lid 1 onder c Verordening.
Beroep
Belanghebbende komt in beroep en voert aan dat haar niet duidelijk is op grond waarvan het college aanneemt dat van algemeen gebruikelijke kosten sprake is. In het besluit is enkel vermeld dat zij ten aanzien van de kosten van verhuizing en inrichting geen andere positie inneemt dan valide personen die door persoonlijke omstandigheden hun huis hebben moeten verlaten. Belanghebbende wijst er op dat zij de woning [adres 1] niet wegens persoonlijke omstandigheden maar als gevolg van een rechterlijke vonnis heeft moeten verlaten.
Het college persisteert bij zijn standpunt dat de kosten van verhuizing en inrichting voor een persoon als belanghebbende algemeen gebruikelijk zijn en verklaart desgevraagd ter zitting dat de facto artikel 24 lid 1 aanhef en onder e Verordening de grondslag van het bestreden besluit is. De reden voor de verhuizing van belanghebbende uit [adres 1] was niet gelegen in haar medische situatie. Daarom neemt zij geen andere positie in dan andere personen die vanwege persoonlijke omstandigheden gaan verhuizen.
De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond en overweegt daartoe, onder verwijzing naar artikel 24 lid 1 aanhef en onder e Verordening dat [adres 1] een (rolstoel)geschikte woning was die belanghebbende zonder dringende redenen heeft verlaten. De rechtbank ziet in het rechterlijk vonnis, waarop belanghebbende een beroep doet, geen reden om wel een dringende reden aan te nemen, nu inhoud en achtergrond van dit vonnis niet zijn toegelicht. Het college was daarom gehouden om de aangevraagde voorziening te weigeren. De rechtbank onderschrijft tevens het standpunt van het college dat de kosten van de verhuizing naar de [adres 2] als algemeen gebruikelijk zijn aan te merken. Immers, nu er geen dringende redenen waren voor vertrek uit de woning [adres 1] verkeerde belanghebbende niet in een andere positie dan personen die om persoonlijke redenen verhuizen.
Hoger beroep
Belanghebbende komt in hoger beroep en stelt zich op het standpunt dat er wel een dringende reden voor de ontruiming van [adres 1] was: zij kon en mocht het rechterlijk ontruimingsvonnis niet naast zich neerleggen. Het college brengt in hoger beroep naar voren dat de rechtbank terecht verwijst naar artikel 24 lid 1 aanhef en onder e Verordening. Niet in geschil is dat de woning [adres 1] voor belanghebbende geschikt was. Zij verkeerde ten tijde van de beoordeling van de aanvraag niet in een andere positie dan andere personen die gaan verhuizen. De enkele omstandigheid dat zij de oude woning door een rechterlijk vonnis moest ontruimen, maakt dat niet anders. Het tegendeel zou betekenen dat iedereen die door een rechterlijk vonnis een woning moet verlaten, in aanmerking zou komen voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo. Dit is in strijd met de compensatieplicht van artikel 4 Wmo. Het college voert verder nog aan dat in de beslissing op bezwaar ten onrechte is verwezen naar artikel 23 lid 1 onder c Verordening aangezien die bepaling niet bestaat. Bedoeld was artikel 23 lid 1 onder a Verordening inhoudende dat er alleen een individuele woonvoorziening wordt verstrekt als sprake is van aantoonbare beperkingen bij het normale gebruik van de woning.
Buiten de grenzen van het geschil
De CRvB stelt vast dat het bestreden besluit berust op artikel 23 lid 1 onder c Verordening. Deze bepaling die, zoals door het college ter zitting aanvoert, niet bestaat, alsmede op de overweging dat de kosten van verhuizing naar een aangepaste woning voor belanghebbende algemeen gebruikelijk zijn. De CRvB stelt verder vast dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart op – mede – de grond dat belanghebbende zonder dringende reden een voor haar passende, rolstoelgeschikte woning heeft verlaten en dat het college om die reden gehouden was om de aangevraagde voorziening te weigeren. De CRvB oordeelt dat de rechtbank daarmee uitbreiding geeft aan de gronden waarop het bestreden besluit berust en zodoende buiten de grenzen van het geschil treedt. De CRvB verwijst naar zijn uitspraak van 15-11-2005, AU6381 NABW. De aangevallen uitspraak moet wegens strijd met artikel 8:69 lid 1 Awb worden vernietigd.
Beroep gegrond
Doende wat de rechtbank zou behoren te doen stelt de CRvB vast dat belanghebbende in beroep naar voren brengt dat onduidelijk is waarom de verhuis- en inrichtingskosten in haar geval algemeen gebruikelijk moeten worden geacht. De CRvB oordeelt dat het college zijn standpunt daarover, in het licht van artikel 1 aanhef en onder d Verordening [red. Begripsbepaling algemeen gebruikelijk Verordening], in het geheel niet inzichtelijk maakt. Het college motiveert niet waarom de verhuis- en inrichtingskosten naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als belanghebbende behoren. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 lid 1 Awb moet worden vernietigd.
Rechtsgevolgen in stand: risicosfeer
Met het oog op een finale beslechting van het geschil onderzoekt de CRvB vervolgens of er redenen zijn om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De CRvB stelt vast dat belanghebbende de voor haar passende woning [adres 1] heeft moeten ontruimen om uitvoering te geven aan een rechterlijk ontruimingsvonnis. Anders dan belanghebbende ziet de CRvB daarin echter geen dringende noodzaak als bedoeld in artikel 24 lid 1 aanhef en onder e Verordening nu deze ontruiming gerelateerd is aan de toen bestaande alcoholproblematiek van haar, welke geacht moet worden in haar eigen risicosfeer te liggen. In deze overweging ligt besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.