Een understatement voor gemeenten. Kunnen zij wel vooruitzien? Dat de nieuwe Wmo er komt staat wel vast. Datzelfde geldt voor de Wet Langdurige Zorg en de Jeugdwet. Laatstgenoemde wet is onlangs door de Tweede Kamer aangenomen.
Voorbereidingen
Je begrijpt ik doel natuurlijk op de voorbereidingen bij de invoering van de nieuwe Wmo met daarbij ‘bijpassende budgetten’. Die zijn nog niet definitief bekend. Dat komt ook omdat nog steeds niet bekend is of (het resultaat van) de Persoonlijke Verzorging (AWBZ) onder de Wmo of onder de Zvw zal gaan vallen. Maakt Van Rijn de keuze om de Persoonlijke Verzorging over te hevelen naar de Zvw, dan gaat dat (weer) gepaard met een korting op het Wmo-budget. Nog los van de vraag of het Wmo-budget passend is voor het uitvoeren van een wet in medebewind, het volgende. Gemeenten lopen wel mogelijkheden mis om met aanbieders goede (prijs)afspraken te maken. Immers, onderhandelen over huishoudelijke hulp (definitie conceptwetsvoorstel Wmo), Persoonlijke Verzorging en eventueel (individuele) begeleiding geeft een betere onderhandelingspositie dan wanneer het alleen over het leveren van huishoudelijke hulp en (individuele) begeleiding gaat. Daarbij merk ik op dat het de vraag is of gemeenten de huishoudelijk hulp nog wel als individuele voorziening (maatwerkvoorziening) blijven aanbieden.
Korting budget
De korting op het budget voor huishoudelijke verzorging in 2014 en de komst van de nieuwe Wmo maken dat gemeenten actie moeten ondernemen bij de nieuwe aanvragen en op de eerder toegekende individuele voorzieningen.
Advies VNG: anticiperen op de nieuwe Wmo
In de ledenbrief van 16 oktober jl. geeft de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten advies aan gemeenten hoe om te gaan met overgangsrecht en de besparingsopgave in de Wmo bij huishoudelijke verzorging. Ik vraag me af of alle adviezen onder het kopje “Te nemen maatregelen in 2013 en 2014 in verband met de bezuiniging HH in 2015” in de voornoemde brief wel in overeenstemming zijn met de concept wetsbepalingen. Ik meen van niet, tenzij de brief van de VNG is gebaseerd op een ander concept wetsvoorstel. Hoewel ik het (voor mezelf) vreemd vind te schrijven over een concept wetsvoorstel dat dus officieel niet bestaat ga ik – op verzoek – in op de vraag hoe het overgangsrecht voor de Wmo moet worden toegepast.
Overgangsrecht concept wetsvoorstel Wmo 2015
Wetten regelen vaak overgangsrecht met: een eerbiedigende werking, een exclusieve werking of terugwerkende kracht. Voor Wmo-besluiten die voor inwerkingtreding van de Wmo 2015 bekend zijn gemaakt geldt exclusieve werking (artikel 7.9 concept wetsvoorstel Wmo 2015).
Het eerste lid bepaalt allereerst dat de (huidige) Wmo wordt ingetrokken. Daarbij geldt de uitzondering voor besluiten die zijn genomen voordat de taakopdracht aan de gemeenten (om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.1.1) in werking is getreden. Uit het concept wetsvoorstel blijkt dat artikel 2.1.1 op 1 januari 2015 in werking zal treden. Met het oog op een goede invoering van de wet is het overigens wel zo dat de basisverplichtingen tot vaststellen van het plan en de verordening in elk geval op 1 november 2014 klaar moeten zijn (art. 7.7 concept wetsvoorstel Wmo 2015). Is er dus een aanspraak verstrekt voor een individuele voorziening, gebaseerd op de huidige Wmo, dan blijven de daaraan verbonden rechten en verplichtingen voor betrokkene van toepassing. Dit geldt voor de individuele voorzieningen die in natura, als persoonsgebonden budget dan wel als een financiёle tegemoetkoming zijn verleend.
Het tweede lid bepaalt dat het recht, zoals dat gold vóór het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van de nieuwe Wmo, van toepassing blijft voor besluiten genomen op grond van de huidige Wmo. Dit betekent dat de huidige Wmo van toepassing blijft op het besluit in primo en de beslissing op bezwaar.
Overgangsrecht bij Verordening
De vraag is of de gemeenteraad bij verordening overgangsrecht mag bepalen. De bepalingen van artikel 7.9 gelden volgens mij als dwingend recht. Dus of afwijking daarvan is toegestaan is maar zeer de vraag. Maar reden daarvoor kan gelden als het noodzakelijk blijkt eerder afgegeven beschikkingen niet ongewijzigd in stand te laten voor de oorspronkelijk vastgestelde periode. Dat zal het geval zijn als de inhoud van het gemeentelijk beleid vanaf 1 januari 2015 wijzigt ten opzichte van het daarvoor geldende beleid. Uit de toelichting blijkt dat sprake kan (ik denk zal) zijn van aantasting van eigendom in de zin van artikel 1 Eerste Protocol EVRM en artikel 17 EU-Handvest. Voor zover de de gemeente van oordeel is dat een dergelijke bepaling niet onverbindend zal zijn moet bij de keuze van overgangsrecht, maar zeker de inhoudelijke bepalingen daarvan zorgvuldig moeten toetsen aan de vereisten van het EVRM. De bedoeling hiervan is analoog aan de afweging die in het concept wetsvoorstel is gemaakt over het overgangsrecht voor voorheen bestaande AWBZ-aanspraken (zie artikel 7.3 concept wetsvoorstel Wmo 2015).
Inbreken in besluiten
De toelichting van artikel 7.9 lid 1 concept wetsvoorstel Wmo 2015 spreekt over “de oorspronkelijk vastgestelde periode”. Daaruit concludeer ik dat het – ten nadele van belanghebbende – wijzigen van besluiten over duuraanspraken wel kan zonder dat dit een strijdigheid met artikel 7.9 oplevert. Onder duuraanspraken vallen besluiten voor ‘onbepaalde tijd’. Daaruit volgt dat de gemeente deze besluiten in beginsel in overeenstemming mag brengen met het vigerende beleid. Volgens vaste CRvB-jurisprudentie is het terugkomen van een eerder begunstigend besluit onder omstandigheden geoorloofd, tenzij het in strijd komt met in acht te nemen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarbij speelt het rechtszekerheidsbeginsel een belangrijke rol.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
Heeft het college een voorziening ongeclausuleerd en onvoorwaardelijk toegekend, dan kan het daar gelet op het rechtszekerheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel niet (zo maar) op terugkomen. Worden deze beginselen geschonden bij de besluitvorming, dan is sprake van een onzorgvuldig voorbereid besluit (art. 3:2 Awb). Wil het college het (nieuwe) gewijzigd beleid – dat nadelig uitpakt voor de belanghebbende – toepassen, dan zal het zich in ieder geval op het standpunt moeten kunnen stellen dat de belanghebbende door het te nemen besluit (inclusief vooraankondiging of overgangstermijn) niet onredelijk in zijn belangen is geschaad (art. 3:4 lid 2 Awb).
Overgangsbepaling bij Verordening
Hiervoor zou de gemeente een bij verordening vastgestelde overgangsbepaling voor bestaande gevallen kunnen bepalen. Daarmee wordt bij wettelijk algemeen verbindend voorschrift als het ware een categoriale belangenafweging geformuleerd. Dit betekent evenwel dat deze bepaling niet zonder meer op elk individueel geval kan worden toegepast. Via de weg van de hardheidsclausule kan toepassing van de verordening (dus ook voor de overgangsbepalingen) namelijk leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Daarbij ga ik overigens van uit dat de overgangsbepaling op zichzelf niet onverbindend is.
Datum besluitname
Ik stel me verder op het standpunt dat de Wmo 2015 onmiddellijke werking heeft op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2015 en waarop na deze datum wordt beslist (Rechtbank Arnhem 17-03-2011, BP9264 Wmo en vergelijk CRvB 10-12-2008, BH2424 WVG). Dit leidt uitzondering als bijzondere omstandigheden nopen tot toekenning met terugwerkende kracht van een datum gelegen vóór 1 januari 2015. Nu de gemeente het plan en de verordening al op 1 november 2014 moet hebben vastgesteld kan prima worden beoordeeld hoe de cliënt vanaf inwerkingtreding kan of moet worden ondersteund met een maatwerkvoorziening.