In een brief van vandaag aan de Tweede Kamer geeft staatssecretaris Klijnsma gehoor aan het verzoek van de Vaste Commissie SZW. De Commissie verzocht om een toelichting op de relatie tussen de wetsvoorstellen Participatiewet en Maatschappelijke ondersteuning. Specifiek wil de Commissie weten of een van de wetten fungeert als voorliggende voorziening van de andere wet en wat daarvan de consequenties zijn. In dit blog een aantal onderwerpen uit de brief.
Gezamenlijke uitgangspunten
In beide wetten staat centraal dat eerst wordt gekeken naar wat mensen en hun omgeving zelf kunnen en hoe individuele burgers maatwerk kan worden geboden. De wettelijke kaders creëren enerzijds voldoende waarborgen voor burgers en anderzijds geven zij gemeenten de noodzakelijke beleidsruimte om maatwerk te kunnen bieden. Daardoor kunnen gemeenten (ook) naar eigen inzicht, mogelijkheden en gewoonten het buurtgericht verder ontwikkelen en het voorzieningenaanbod inrichten op op de specifieke omstandigheden en ondersteuningsbehoeften van mensen in buurten, wijken en dorpen. De Participatiewet en de Wmo 2015 spelen in op het feit dat leefsituatie en werksituatie in de huidige samenleving steeds meer door elkaar lopen. Dat gebeurt door gemeenten de ruimte te bieden om hun taken in te vullen.
Minimale regels
In beide wetten wordt zo min mogelijk voorgeschreven welke instrumenten en voorzieningen voor wie moeten worden ingezet. Het bieden van maatwerk is de standaard. Binnen het wettelijk kader geeft dat gemeenten ruimte om in dialoog met de betrokken persoon te beoordelen wat er nodig is. Het is zeer wel mogelijk dat arbeidsparticipatie een belangrijke bijdrage levert aan de oplossing van het door de cliënt ervaren probleem met maatschappelijke participatie.
Cliëntondersteuning
Een cliënt die een beroep doet op de gemeente kan uit hoofde van de Wmo gebruik maken van cliëntondersteuning. Het belang van de cliënt staat daarbij centraal en wordt de hulpvraag in de gevallen waarin de toegevoegde waarde heeft integraal en domeinoverstijgend bekeken.
De mensen
De ondersteuning vanuit de Wmo waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn is er op gericht dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven. De Participatiewet geeft gemeenten de verantwoordelijkheid voor het toeleiden van de doelgroep naar de arbeidsmarkt, tenzij er geen arbeidsvermogen aanwezig is. Diegenen met arbeidsvermogen, maar met een beperking kunnen mogelijk zowel een beroep doen op de Wmo 2015 als de Participatiewet. Cijfers uit 2011 laten het volgende zien. Ongeveer 16% van het totaal aantal huishoudens dat valt onder de doelgroep van de Participatiewet heeft ook hulp bij het huishouden vanuit de Wmo en een indicatie voor begeleiding vanuit de AWBZ. Het gaat om ongeveer 127.000 huishoudens.
Sociaal deelfonds
Het kabinet wil niet dat de manier van financiering het tot stand komen van integraal gemeentelijk beleid belemmert. Daarom kiest het Kabinet voor financiering via een sociaal deelfonds binnen het gemeentefonds. Daarin worden de middelen voor de Wmo 2015, de nieuwe Jeugdwet, en re-integratiemiddelen (incl. zittend Wsw-bestand) van de Participatiewet ontschot aan gemeenten ter beschikking gesteld. Mogelijk komt er nog een sociaal deelfonds voor onderdelen binnen het gemeentefonds die een inhoudelijk en beleidsmatig raakvlak hebben met de genoemde wetten.
Voorliggende voorziening
De Participatiewet richt zich primair op de arbeidsparticipatie van mensen en de Wmo 2015 op de maatschappelijke ondersteuning van hen. Als het voor het bieden van maatwerk aan cliënten wenselijk is, kan de gemeente beide wetten in onderlinge samenhang toepassen. Omdat de Participatiewet – net als de huidige WWB – moet worden beschouwd als vangnet van de sociale zekerheid is deze wet niet als een aan de Wmo 2015 voorliggende voorziening te beschouwen.
Pingback: Overige amendementen | Uitvoering Wmo 2015
Pingback: Hoorzitting over Wmo 2015 – Uitvoering Wmo 2015