De voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland geeft een (voorlopig) oordeel over de vraag of de eerste drie uur hulp bij het huishouden algemeen gebruikelijk is. Gelet op de hoogte van de periodieke kosten die dit meebrengt is het voor sociale minima, gelet op hun bestedingsruimte, niet algemeen gebruikelijk (RBGEL:2015:1490 en RBGEL:2015:1494).
Dit oordeel van de voorzieningenrechter roept feitelijk twee vragen op. Als eerste of hulp bij het huishouden überhaupt algemeen gebruikelijk kan zijn. En zo ja, of dat dan alleen kan gelden voor iemand die niet over een inkomen ter hoogte van het sociaal minimum beschikt. Bij de beantwoording van de vragen ga ik er van uit dat de Wmo 2015 in algemene zin geen wijziging aanbrengt in de betekenis en de toepassing van het begrip. Daar biedt de parlementaire behandeling onvoldoende aanknopingspunten voor. Aangenomen wordt dat de in dit blog aangehaalde jurisprudentie zijn gelding behoudt onder de Wmo 2015.
Wil je nog meer weten over de beoordelingsstructuur over de toepassing van de bepaling ‘algemeen gebruikelijk’ en wat de afbakening is met ‘eigen verantwoordelijkheid’? Schrijf je dan in voor de Studiemiddag algemeen gebruikelijk voor de persoon van de aanvrager.
Is er jurisprudentie beschikbaar die aanknopingspunten biedt dat gemeenten rekening mogen of juist moeten houden met de hoogte van het inkomen? Deze vraag klemt temeer omdat de toegang tot de Wmo 2007 en Wmo 2015 niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen en/of vermogen van iemand. Laten we beginnen bij het begin.
Doel van de bepaling
De bepaling dat een voorziening wordt geweigerd als deze algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan – gelet op de omstandigheden van de cliënt – aannemelijk is dat deze daarover kan (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Eenvoudig gezegd: aanschaf of gebruik van de gevraagde voorziening past naar geldende maatschappelijke normen binnen het normale bestedingspatroon van iemand (zie bijvoorbeeld CRVB:2012:BY3938). Wat algemeen geldende maatschappelijke normen zijn wordt vanzelfsprekend bepaald door de tijd waarin wij leven. Normen kunnen dan ook naar gelang hun aard opschuiven. Een normaal bestedingspatroon zegt op zich niets over de hoogte van het inkomen maar, volgens mij, iets over de aard van de voorziening. Kort gezegd: is het normaal om te hebben.
Op het moment van de aanvraag
Uit het vorenstaande volgt een beoordeling in het individuele geval op het moment van de aanvraag (vergelijk CRVB:2006:AZ5998). Op zichzelf genomen is dat ook logisch. Het college moet in ieder geval beoordelen of betrokkene op het moment van de aanvraag is aangewezen op de (ogenschijnlijk) algemeen gebruikelijke voorziening.
Aanschaf of vervanging
Het toepassen van de bepaling heeft doorgaans te maken met de aanschaf of vervanging van reguliere zaken, denk aan voorzieningen zoals: een kraan, een opstapje, een aanrechtblad, een wasdroger, een eenspersoonsvaatwasser, een (verhoogd) toilet of kookplaat maar ook een tandem of fiets met hulpmotor.1 Dit brengt dan mee dat, voor zover betrokkene niet voornemens was een dergelijke voorziening aan te schaffen, verwacht mag worden dat de algemeen gebruikelijke voorziening zelf wordt aangeschaft als daarmee de beperkingen worden opgelost of in aanvaardbare mate worden verminderd.
Voorzienbaarheid
Een algemeen gebruikelijke voorziening impliceert in die gevallen een voorzienbaarheid die mede afhankelijk is van de levensduur van de voorziening. Immers, algemene gebruikelijke voorzieningen moeten door zowel door personen met als ook zonder beperkingen worden vervangen als zij (technisch/economisch) zijn afgeschreven. Daarnaast is het ook zo dat door betrokkenen rekening kan (lees ook moet) worden gehouden met een keuze welke voorziening wordt aangeschaft (bijvoorbeeld een automatische transmissie CRVB:2011:BU7172, een cruisecontrol CRVB:2009:BK1515 en aanschaf appartement CRVB:2008:BG7231). Toepassing van de weigeringsgrond kan uitzondering leiden als er sprake is van een onverwachts optredende noodzaak tot aanschaf. Een aanzienlijke daling van het inkomen zou daar, mijns inziens, ook onder kunnen vallen.
Inkomen van belang
In het algemeen, zo blijkt uit de jurisprudentie, dat het inkomen van de aanvrager niet van belang is bij het beantwoorden van de vraag of de gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager (zie bijvoorbeeld RBARN:2012:BX8032). Maar hoe zit het als de aanschaf (lees ook gebruik) van een algemeen gebruikelijke voorziening substantiële kosten met zich meebrengt?
De Centrale Raad van Beroep
De Raad oordeelt dat, afhankelijk van onder meer van de omvang van de kosten in relatie tot de hoogte van het inkomen van de betrokkene, de kosten van de beoogde algemeen gebruikelijke voorziening een zodanige belasting van diens budget meebrengen dat niet van een algemeen gebruikelijke uitgave kan worden gesproken. In het bijzonder in gevallen waarin het besteedbare inkomen het sociaal minimum niet of slechts in geringe mate overschrijdt, zal bezwaarlijk kunnen worden volgehouden dat een voorziening algemeen gebruikelijk is (vergelijk CRVB:1999:AA8547 en CRVB:2006:AZ3136). In de hiervoor aangehaalde jurisprudentie ging het om de ‘aanschaf’ van centrale verwarming en het laten plaatsen van een tweede toilet.
Betaalbaarheid condensdroger
In CRVB:2005:AT8015 oordeelt de Raad dat het kunnen beschikken over een condensdroger, in de omstandigheden van belanghebbende, als algemeen gebruikelijk moet worden aangemerkt. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat een condensdroger niet een specifiek voor ‘gehandicapten’ ontwikkeld product is en dat belanghebbende – wier inkomen op jaarbasis circa € 3000 hoger is dan het wettelijk minimumloon – geacht moet worden de aanschaf ervan zelf te kunnen bekostigen.
Betaalbaarheid brommobiel
Een brommobiel is geen gehandicaptenvoertuig. In CRVB:2008:BD3476 oordeelt de Raad over de afwijzing van een aanvraag om een brommobiel.2 Net als in de uitspraken van de Rechtbank Gelderland het geval was stelt de Raad vast dat het college heeft volstaan met de beoordeling of de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die speciaal voor gehandicapten is bestemd. Dat is echter bij de toepassing van het bepaalde in de verordening niet van (doorslaggevend) belang. Het college had daarbij in ieder geval de omstandigheden van belanghebbende moeten betrekken. Gelet op de met de aanschaf en verzekering van de brommobiel gemoeide kosten en het door het college niet betwiste inkomen van belanghebbende onder of op bijstandsniveau3 acht de Raad de aanschaf van een brommobiel niet algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager.
Structurele kosten
Bij structureel terugkerende kosten voor voorzieningen, niet zijnde reguliere vervanging of aanschaf, kan dat anders liggen. Dergelijke kosten kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld de boodschappendienst van de supermarkt of kant-en-klaar-maaltijden.
Betaalbaarheid kant- en klare maaltijden, bezorgen van maaltijden en een boodschappendienst
Hieronder staan een aantal uitspraken die betrekking hebben op kant- en klare maaltijden, bezorgen van maaltijden en een boodschappendienst van de supermarkt. Deze kostensoorten hebben betrekking op specifieke taken die onder hulp bij het huishouden (zouden kunnen) vallen. Denk aan het bereiden van maaltijden of het boodschappen doen door de hulp zelf.
- In CRVB:2011:BR6634 volgt de Raad het oordeel van de rechtbank. Die acht het uitgangspunt dat kant- en klare (magnetron)maaltijden dan wel het bezorgen van maaltijden voorliggende voorzieningen zijn die aan het verstrekken van voorzieningen voor het bereiden van warme maaltijden in de weg staan, niet in strijd met de Wmo 2007, mits deze voorliggende voorzieningen daadwerkelijk beschikbaar zijn4, door de aanvrager financieel gedragen kunnen worden en adequate compensatie bieden. Belanghebbende toont niet aan dat zij de extra kosten die gemoeid zijn met de aanschaf van magnetronmaaltijden dan wel de bezorging van kant- en klaarmaaltijden niet kan dragen.
- In CRVB:2012:BY3938 oordeelt de CRvB over de vraag of het college hulp bij het huishouden terecht weigert omdat belanghebbende gebruik kan maken van de boodschappen- en maaltijdbezorgservice. Het college heeft aangetoond dat de Spar een boodschappendienst heeft die de boodschappen bezorgt. De kosten van bezorging zijn (ten tijde in geding) € 2 per keer met een minimum bestedingsbedrag van € 35. Belanghebbende ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet. Naar het oordeel van de CRvB zijn de kosten van bezorging niet zodanig dat deze naar geldende maatschappelijke opvattingen niet tot het gangbare gebruiks- of bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behoren. Ook het minimum bestedingsbedrag per bezorging is niet zodanig hoog dat het gebruik van de boodschappendienst niet tot de reële mogelijkheden voor belanghebbende behoort. De stelling van belanghebbende dat de boodschappen bij deze Spar veel duurder zijn, is door hem niet onderbouwd. Daarnaast moet het voor hem mogelijk zijn per scootmobiel een incidentele boodschap te doen.
- In CRVB:2012:BY2147 stelt belanghebbende dat AH pas bezorgt als er een bedrag van minimaal € 75 wordt besteed en dat zij dat niet iedere week uitgeeft aan de boodschappen. De Raad oordeelt dat dit niet kan leiden tot het oordeel dat belanghebbende deze voorziening financieel niet kan dragen, nu het drempelbedrag kan worden bereikt door de zware boodschappen op te sparen en deze bijvoorbeeld eens per maand te laten bezorgen. Ook is gebleken dat zij de lichte en verse boodschappen zelf kan halen met haar scootmobiel.
- In CRVB:2013:2205 oordeelt de Raad dat belanghebbende in ieder geval gebruik maken van de boodschappenservice van Albert Heijn en van een andere Boodschappenservice die geen minimum bestelbedrag hanteert. Betrokkene stelt weliswaar dat zij een boodschappenservice financieel niet kan dragen, maar maakt dat niet aannemelijk.
- In CRVB:2014:4276 oordeelt de Raad, onder verwijzing naar CRVB:2012:BY2147, dat het gebruik van algemeen gebruikelijke voorzieningen in financiële zin ook passend worden geacht voor betrokkenen met een inkomen op het niveau van het sociaal minimum. Belanghebbende onderbouwt niet dat haar financiële situatie van dien aard is dat het gebruik van de maaltijdvoorziening, al dan niet in combinatie met het gebruik van andere algemeen gebruikelijke voorzieningen, daaraan in de weg zou staan. Zie ook CRVB:2015:97.
Ik wijs er in algemene zin op dat de hiervoor aangehaalde uitspraken ook betrekking hebben op het vigerende beleid (definities).
Algemeen uitgangspunt
Mits aanwezig en compenserend blijkt uit de jurisprudentie dat het college er in het algemeen van mag uitgaan dat kant- en klare maaltijden, bezorgen van maaltijden en een boodschappendienst financieel kunnen worden gedragen door betrokkenen. Dit heeft te maken met de geringe omvang van de (meer)kosten die dit met zich brengt. Het ligt volgens de Raad dan ook op de weg van belanghebbende te stellen én om aan te tonen dat dit anders is. Bij mij is (nog) geen jurisprudentie bekend waaruit blijkt dat een belanghebbende daarin slaagt.
Betaalbaar maken met bijzondere bijstand
Uit de verschillende uitspraken die hiervoor staan genoemd blijkt zoals gezegd een beoordelingsstructuur. Kort gezegd: beschikbaar, betaalbaar en compenserend. Is dit een dwingende volgorde? Of zou het college de algemene voorziening of de algemeen gebruikelijke voorziening met bijzondere bijstand betaalbaar mogen maken om verstrekking van individuele maatwerkvoorziening te voorkomen?
Jurisprudentie maaltijdservice
In CRVB:2014:1403 oordeelt de Raad dat op grond van vaste rechtspraak (onder meer de uitspraak van CRVB:2008:BG6612) de Raad de keuze van de gemeenteraad en het college ten aanzien van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 Wmo 2007 bedoelde compensatieplicht in beginsel moet respecteren, onverminderd de plicht van het college om in elk concreet geval een resultaat te bereiken dat als compensatie van de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie geldt. In dit licht bezien is de keuze om de meerkosten van een maaltijdvoorziening te vergoeden door middel van het toekennen van bijzondere bijstand een aanvaardbare keuze. Hiermee wordt bereikt dat belanghebbende een maaltijdvoorziening financieel kan dragen zodat met die voorliggende voorziening de beperkingen van haar op het gebied van het bereiden van de warme maaltijd worden gecompenseerd.
Zouden gemeenten op basis van deze uitspraak kunnen kiezen om voor minima bijzondere bijstand te verlenen voor de kosten van de hulp bij het huishouden? Uit de uitspraak leid ik af dat het moet gaan om kosten die binnen het bereik van de Wmo (2015) vallen. Daar vallen algemeen gebruikelijke voorzieningen voor de persoon van de aanvrager dus niet onder want die worden in principe geweigerd. De bijdrage voor een algemene voorziening in ieder geval wel.
En de hogere inkomens die niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen? Daarvoor zouden we in de Wmo 2015 zelf kunnen blijven. Artikel 2.1.7 Wmo 2015 biedt voor hen mogelijkheden om daar bij verordening voorwaarden voor op te stellen. Het college kan dan aan personen met een beperking of chronisch psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Hulp bij het huishouden algemeen gebruikelijk?
Ik ben geneigd te stellen, hoewel het hebben van poetshulp niet ongebruikelijk is, dat hulp bij huishouden niet (althans nu nog niet) als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Wie heeft er tegenwoordig een poetshulp? Vaak mensen die werken en de daarnaast beschikbare tijd anders willen besteden dan aan huishoudelijk werk. Het gaat in ieder geval om mensen die het geld er voor over hebben. Waarom zou je anders een poetshulp nemen? Misschien gaat een vergelijk (niet qua kosten) op met de jurisprudentie over fietsen met een hulpmotor. Een fiets is algemeen gebruikelijk om te hebben voor de verplaatsingen op de korte afstand. Ben je aangewezen op een fiets met een hulpmotor, dan kan een dergelijke fiets vergeleken worden met een gewone fiets of een brommer waar iemand ouder dan 16 jaar over zou kunnen beschikken. Deze redenatie gaat voor hulp bij het huishouden, volgens mij, niet op omdat het hebben van een poetshulp (nog) geen algemeen maatschappelijke norm is.
De vervolgvraag of hulp bij het huishouden voor betrokkenen met een hoger inkomen wel algemeen gebruikelijk zou kunnen zijn behoeft noch gesteld noch beantwoord te worden. Daarbij neem ik aanmerking dat volgens mij uit de jurisprudentie niet kan worden afgeleid dat een deel (de eerste drie uur) van de hulp bij het huishouden dat wel kan zijn, anders dan bepaalde huishoudelijke taken zoals de bereiding van maaltijden en boodschappen doen. En we weten ook dat het in de Wmo 2007 én de Wmo 2015 niet is toegestaan om de toegang afhankelijk te stellen van het inkomen en/of vermogen. Algemeen gebruikelijk alleen voor hogere inkomens betekent in de praktijk het (impliciet) hanteren van een inkomensgrens.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
zie bijvoorbeeld respectievelijk CRVB:2008:BG7231, CRVB:2015:87, CRVB:2008:BD6234, CRVB:2005:AT8015, Rechtbank ’s-Hertogenbosch 18-12-2012, AWB 12/2447, Rechtbank Arnhem 02-08-2012, nr. AWB 11/3598, CRVB:2005:AU4217, CRVB:2009:BK5657, CRVB:2010:BN1265 en CRVB:2005:AT8647 ↩
let op deze zaak is enigszins casuïstisch ↩
een Wajong-uitkering en door aftrek van de eigen bijdragen voor huishoudelijke verzorging ligt zijn inkomen onder de bijstandsnorm ↩
dat lijkt mij bij algemeen gebruikelijk een vereiste. Deze criteria zijn neergelegd in het beleid ↩
Pingback: Rechtbank Gelderland: twee voorlopige voorzieningen hulp bij het huishouden | Uitvoering Wmo 2015
Pingback: Rechtbank Midden-Nederland: huishoudelijke hulp als collectieve voorziening en maatwerkmodules | Uitvoering Wmo 2015
Pingback: Innerlijke tegenstrijdigheden in de besluitvorming. Leg dat maar eens uit! – Uitvoering Wmo 2015
Pingback: Centrale Raad: geen individuele voorziening voor maaltijden. Belemmering belijden godsdienst? – Uitvoering Wmo 2015