Er is voorstel tot Wijziging van de Wet langdurige zorg, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet aanhangig (TK 2015/16, 34 279).
Hieronder staan de voorgestelde wijzigingen op hoofdlijnen weergegeven.
PGB-overeenkomst
In de Wmo 2015 en de Jeugdwet wordt voorgesteld een grondslag op te nemen om zaken rond de overeenkomst tussen de cliënt of jeugdige en de derde die de voorziening levert, te kunnen regelen. Deze delegatiegrondslag zal in ieder geval gebruikt worden om, zoals op grond van de Wlz reeds geldt, te bepalen dat de contracten die de budgethouder met de aanbieder van zijn ondersteuning of jeugdhulp sluit, de goedkeuring van de Sociale verzekeringsbank (SVB) behoeven. De SVB zal in dat verband met name nagaan of de voorgelegde overeenkomsten voldoen aan het arbeidsrecht. Zo niet, dan zal de SVB de budgethouder verzoeken om de overeenkomst aan te passen. Daarnaast zullen de colleges de contracten moeten goedkeuren. Dit is al in de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en de Regeling Jeugdwet geregeld. De toets van de zorgkantoren (pgb Wlz) en de colleges (pgb Wmo 2015 en Jeugdwet) ziet op andere dan arbeidsrechtelijke punten. Met de voorgestelde aanpassing van de Wmo 2015 en de Jeugdwet wordt de regelgeving geharmoniseerd met die op grond van de Wlz.
Overbruggingszorg Wlz
Voorgesteld wordt de overbruggingszorg te regelen in de Wlz, zodat verzekerden die in afwachting zijn van hun verblijf in een instelling niet zonder de voor hen noodzakelijke zorg zitten en tijdelijk thuis de benodigde zorg kunnen ontvangen. Overbruggingszorg betreft de zorg die wordt geleverd aan de cliënt in de periode vanaf de Wlz-indicatie tot het moment dat de tussen de Wlz-cliënt en Wlz-uitvoerder overeengekomen zorgvorm kan worden aangeboden. In het schema Afwijzen maatwerkvoorziening in relatie tot de Wlz is deze overbruggingszorg alvast verwerkt.
Subsidieregeling Wlz
Voorgesteld wordt om een tijdelijke grondslag in de Wlz op te nemen om het Zorginstituut onder voorwaarden subsidie te laten verlenen voor orthocommunicatieve behandeling van autisme. De Wlz beschrijft in de algemene taakomschrijving van het Zorginstituut subsidieverstrekking niet als algemene taak voor het Zorginstituut. De Wlz draagt verschillende subsidietaken steeds per taak op aan het Zorginstituut. Met het toevoegen van een (derde) subsidiebepaling in de wet voor het verlenen van orthocommunicatieve behandeling ontstaat een nieuwe subsidietaak voor het Zorginstituut.
Trekkingsrecht persoonsgebonden budget
De SVB is verantwoordelijk voor het namens de budgethouder verrichten van betalingen aan de gecontracteerde derde voor de geleverde voorziening. Dit uit hoofde van de daartoe tussen de budgethouder en de derde gesloten overeenkomst. Daarnaast is de SVB verantwoordelijk voor het budgetbeheer en de mogelijke werkgeverstaken die voor de budgethouder voortvloeien uit diens overeenkomst met de derde. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren dus ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde voorwaarden en het faciliteren van verplicht werkgeverschap van de budgethouder. In het Besluit langdurige zorg (Blz) is in verband met het kunnen uitvoeren van laatstbedoelde taken geregeld dat de tussen de budgethouder en zorgaanbieder gesloten zorgovereenkomst de goedkeuring van de SVB behoeft.
Zo’n bepaling ontbreekt nog in de regelgeving op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het wetsvoorstel bevat in die wetten op te nemen delegatiebepalingen. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt dat bij ministeriële regeling geregeld wordt dat ook in het kader van het pgb Wmo 2015 of het pgb Jeugdwet gesloten contracten de goedkeuring van de SVB behoeven om op grond daarvan ingediende declaraties te betalen. Aldus zal de SVB, net zoals dat op grond van de Wlz geldt, voordat het contract daadwerkelijk wordt geëffectueerd kunnen nagaan of de arbeidsrechtelijke aspecten goed zijn geregeld en of de in het contract geregelde relatie tussen de budgethouder en de aanbieder van ondersteuning of jeugdhulp ertoe zal leiden dat de budgethouder werkgeversverplichtingen krijgt. De SVB moet deze immers in het kader van het budgetbeheer dat haar in de artikelen 2.6.2 Wmo 2015 en 8.1.8 Jeugdwet wordt opgedragen, voor de pgb-houder nakomen. Het gaat hier bijvoorbeeld om afdracht van loonbelasting, premies sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in de Zvw.
Geen WTZi-eis voor logeeropvang met pgb
In de Wlz is thans geregeld dat een pgb-houder in het geval van logeren, als in artikel 3.1.1 Wlz bedoeld met logeeropvang, naast de zorgkosten alleen de verblijfskosten uit zijn pgb vergoed kan krijgen indien hij dit doet in een instelling die op grond van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is toegelaten (artikel 3.1.1 lid 1 onder g Wlz). Deze voorwaarde is in de Wlz opgenomen om excessen tegen te kunnen gaan die voordien onder de AWBZ konden plaatsvinden omdat naast de zorg ook het verblijf uit het pgb mocht worden bekostigd. Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wlz in de Eerste Kamer is toegezegd om deze eis te evalueren (Handelingen I 2014/15, nr. 9, item 8, p. 35). Uit deze heroverweging blijkt dat door het stellen van de WTZi-eis bij logeeropvang dit doel weliswaar wordt bereikt maar eveneens ongewenste neveneffecten heeft. Met name voor kleinschalige woonvoorzieningen blijkt het moeilijk om te kunnen voldoen aan de op grond van de WTZi gestelde transparantie-eisen met betrekking tot de bestuurstructuur. Het gevolg is dat in die gevallen de verblijfskosten van het logeren niet uit het pgb kunnen worden betaald en de budgethouder dus deze zelf moet bekostigen. Dat werpt een te grote drempel op voor broodnodige respijtzorg. Daarom is besloten om de Wtzi-eis voor logeeropvang te laten vervallen. Daarvoor in de plaats zal bij algemene maatregel van bestuur andere voorwaarden worden gesteld. Gedacht wordt aan de voorwaarde dat logeeropvang moet geschieden in een voor de verzekerde beschermende woonomgeving waarin hij samenhangende zorg geniet. Een beschermende woonomgeving is een veilige woon- en leefomgeving waar samenhangende zorg wordt geboden aan verzekerden die door hun beperkingen niet in staat zijn zelfstandig te leven en een mogelijk gevaar voor zichzelf of anderen vormen. De bescherming richt zich primair op de verzekerde zelf, niet op zijn omgeving of de maatschappij. De samenhangende zorg moet tot gevolg hebben dat er tijdens logeeropvang sprake is van een integraal zorgaanbod geboden door de logeeropvangaanbieder en genoten door de verzekerde zodat de verzekerde tijdens de logeerperiode geen andere zorgkosten hoeft te maken.
Taak Zorginstituut
In artikel 5.1.1 Wlz wordt een lid toegevoegd dat regelt dat het Zorginstituut de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van het verzekerde pakket bevordert. Die taak houdt in dat bij onduidelijkheid of een bepaalde interventie tot het verzekerde pakket behoort het Zorginstituut daarover een standpunt kan innemen. In de Wlz wordt deze taak, net als in de AWBZ, anders omschreven dan het geval is in de Zvw. De Wlz bevat een globalere taakomschrijving, namelijk «het bevorderen van de rechtmatige en doelmatige uitvoering». Reeds uit de toelichting op de AWBZ blijkt dat daarmee ook de duidingstaak is bedoeld. Het Zorginstituut heeft verzocht om deze taakomschrijving te concretiseren en harmoniseren in lijn met Zvw om ook eventuele onduidelijkheid over de duidingstaak in de Zvw en de Wlz te voorkomen.
Amendement
Er is een amendement ingediend dat gevolgen zou kunnen hebben voor de Wmo 2015 (TK 2015/16, 34 279, nr. 5). Het amendement wijzigt artikel 11.1.2 Wlz; er wordt een lid aan toegevoegd dat gaat over verzekerden met een volledig pakket thuis (vpt) op basis van een laag zorgprofiel. Op grond van de huidige regelgeving maken cliënten die op 31 december 2014 met een laag ZZP thuis woonden gedurende het jaar 2015 een keuze of ze intramuraal in een instelling willen worden opgenomen of dat ze thuis wonen/zelf hun huur betalen en zorg en ondersteuning ontvangen vanuit Wmo en Zvw. Ongeveer 2.000 verzekerden kregen op 31-12-2014 met een lage ZZP-indicatie zorg thuis in de vorm van een vpt. Om te voorkomen dat zij gedwongen worden te verhuizen, wordt voorgesteld voor deze groep te regelen dat zij kunnen kiezen voor voortzetting van de zorgverlening met een vpt.
Relatie Wmo 2015?
Voorgesteld lid 8 in artikel 11.1.2 Wlz verwijst naar de verzekerde als bedoeld in artikel 11.1.1 lid 3 Wlz. Voor deze groep verzekerden geldt thans in de Wmo 2015 een verbod op het afwijzen van maatwerkvoorzieningen (art. 2.3.5 lid 7 Wmo 2015). Indien de bedoelde verzekerden in het amendement een VPT blijven ontvangen ligt het toch niet voor de hand dat gemeenten voor hen gehouden zijn om maatwerkvoorzieningen te verlenen. Er is echter wel al aangekondigd dat gemeenten daar ook in 2016 nog verantwoordelijk zijn. De geïnteresseerde lezer verwijs ik naar het schema Afwijzen maatwerkvoorziening in relatie tot de Wlz en het schema Hulp bij het huishouden: Wmo 2015 of Wlz.
Zorgverzekeringswet
Artikel 122a van de Zorgverzekeringswet bepaalt dat het Zorginstituut de bevoegdheid heeft zorgaanbieders die inkomsten derven doordat ze medisch noodzakelijke zorg verlenen aan vreemdelingen, een bijdrage te verstrekken ter compensatie van deze inkomstenderving. Het kan dan o.m. gaan om zorg die doorgaans zonder verwijzing, recept of – onder de AWBZ – zonder indicatie als bedoeld in de AWBZ wordt verleend. Onder de AWBZ was geen indicatie nodig voor o.a. prenatale zorg, onderzoek naar aangeboren stofwisselingsziekten voor illegalen die behoren tot de groepen, aangewezen bij de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 17 Besluit zorgaanspraken AWBZ, de vaccinaties die voor verzekerden onder de dekking van de AWBZ vallen, en het voortgezet verblijf (na het eerste jaar) in een ziekenhuis, revalidatie-instelling of psychiatrische instelling. Deze zorg valt echter niet meer onder de Wlz maar onder de Wet publieke gezondheid. Daarmee vervalt de noodzaak van deze verwijzing.