De Raad oordeelt over een geschil waarbij het college een aanvraag om een scootmobiel in de vorm van een persoonsgebonden budget afwijst (CRVB:2015:4918).
Waar gaat het over
Belanghebbende is bekend met een gewrichtsaandoening en met een aandoening van de bloedvaten. In 2011 verleent het college haar, vanwege haar beperkingen, op grond van de Wmo 2007 een pgb voor een scootmobiel. De looptijd van dat pgb is afgestemd op de minimale gebruiksduur van een scootmobiel en bedraagt zeven jaar. Het pgb is bestemd voor de aanschaf, het onderhoud, de reparatie en de verzekering van de scootmobiel. Ook in 2011 kent het college een vervoerspas toe voor de regiotaxi.
Besteding pgb
Belanghebbende besteedt het verleende pgb voor de aanschaf, de verzekering, het onderhoud en de reparatie van een (tweedehands) gesloten buitenwagen, een 45 km auto.
Aanvraag
In 2013 dient belanghebbende een aanvraag in voor een pgb voor een scootmobiel en voor een financiële tegemoetkoming voor het gebruik van een auto. Aanleiding voor de aanvraag is dat de 45 km auto het eerder dan voorzien heeft begeven en niet meer bruikbaar is. Het college wint advies in bij SCIO. Daaruit blijkt dat de beperkingen van belanghebbende zijn toegenomen, maar dat zij nog steeds in staat is gebruik te maken van een scootmobiel en van het collectief (taxi)vervoer.
Afwijzen aanvraag
Het college wijst de aanvraag af omdat de looptijd van het pgb nog niet verstreken. Verder volgt uit het advies van SCIO dat belanghebbende met dit pgb en de verstrekte vervoerspas voor de regiotaxi voldoende is gecompenseerd in haar vervoersbehoefte. Het college ziet geen aanleiding voor het toepassen van de hardheidsclausule. Het college handhaaft dit besluit in de beslissing op bezwaar.
De rechtbank
De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Belanghebbende kan nog steeds gebruik maken van een scootmobiel en is medisch gezien niet aangewezen op een 45 km auto. Het stond haar vrij om het verleende pgb voor een scootmobiel te gebruiken voor een 45 km auto, maar dat het pgb hiervoor ontoereikend was komt voor haar rekening.
Hoger beroep
Belanghebbende komt in hoger beroep en voert aan dat zij door omstandigheden, die niet aan haar zijn toe te rekenen, naast de vervoerspas geen vervoersvoorziening meer heeft en dat zij daarop wel is aangewezen. Onder deze omstandigheden had het college haar, ondanks dat de looptijd van het pgb nog niet was verstreken, opnieuw een pgb voor een scootmobiel moeten verlenen. Er is aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Het oordeel van de Raad
Keuzevrijheid
Op grond van art. 6 Wmo heeft de persoon die is aangewezen op een individuele voorziening in beginsel de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar pgb. Zoals de Raad eerder heeft overwogen hoeft dit pgb niet uitsluitend aan de geïndiceerde voorziening te worden besteed (CRVB:2009:BK2502). Ter toelichting op de in art. 6 Wmo besloten liggende keuzevrijheid heeft de wetgever immers aangegeven dat een pgb een geldbedrag betreft dat naar eigen keuze van de budgethouder te besteden is voor een vooraf bepaald doel of activiteit (TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 32).
Besteding
In overeenstemming hiermee heeft het college aan belanghebbende een pgb voor een scootmobiel verleend en heeft zij dit pgb gebruikt voor de aanschaf en verdere kosten van een (tweedehands) 45 km auto. Dat dit pgb binnen de looptijd van zeven jaar volledig is besteed, is naar het oordeel van de Raad een gevolg van de door haar gemaakte keuze en moet daarom voor haar rekening en risico komen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het college niet verplicht is om haar binnen deze looptijd opnieuw een pgb voor een scootmobiel te verlenen en dat het college de daarop gerichte aanvraag terecht heeft afgewezen. Een andere opvatting zou er feitelijk op neer komen dat het college ook de aan de keuze van belanghebbende verbonden extra kosten zou moeten vergoeden en dit verdraagt zich niet met het aan de Wmo verbonden uitgangspunt dat uit een oogpunt van doelmatigheid slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste adequate voorziening.
Auto onbruikbaar
In de omstandigheid dat de 45 km auto inmiddels onbruikbaar is en zij naast de vervoerspas, niet meer over een vervoersvoorziening beschikt, terwijl zij daarop wel is aangewezen, ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Ook dit zijn immers gevolgen van de door haar gemaakte keuze die voor haar rekening en risico dienen te komen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule is.
Wmo 2015
De vraag is of deze uitspraak zijn gelding behoudt onder de Wmo 2015. Dat lijkt mij wel. Ook in de Wmo 2015 geldt in principe de keuzevrijheid voor een pgb (art. 2.3.6 lid 1 Wmo 2015). Een pgb kan worden verkregen als wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 2.3.6 lid 2 Wmo 2015. Daarnaast is in de bij mij bekende verordeningen het uitgangspunt van ‘goedkoopst compenserend’ verankerd. Stel, er was alleen een pgb voor een scootmobiel verstrekt. Zou de uitkomst dan anders zijn? Dat denk ik wel. Feitelijk zal beoordeeld moeten worden of belanghebbende gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer1. Kan dat niet, dan zal het college een gebruikerspas voor de Regiotaxi moeten verlenen. Belanghebbende zou kunnen stellen dat deze maatwerkvoorziening niet geschikt is voor de korte afstand en ongerichte verplaatsingen. Die stelling zou in de omstandigheden van het individuele geval juist kunnen zijn. Maar dat gelijk zal niet (kunnen) helpen. Immers, dan zou het college nog steeds voorbij gaan aan extra kosten en zich dan niet meer houden aan het uitgangspunt van de goedkoopst passende bijdrage.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
Ik laat hulp van personen uit het sociale netwerk en het gebruik van algemene voorzieningen onbesproken ↩