In mijn werkpraktijk krijg ik steeds vaker de vraag of het college gehouden is een maatwerkvoorziening in de vorm een sportvoorziening te verlenen. En zo ja, wanneer dat het geval is.
Geen eenvoudige vraag overigens. Maar helemaal nieuw is de vraag ook weer niet. Onder de Wmo oud kon deze vraag zich namelijk ook voordoen. Laten we eens kijken of het antwoord gegeven kan worden. Daarvoor neem ik je eerst mee naar een stukje achtergrond.
Redactie. Deze blog update is aangepast aan de rechtspraak over positief effect op de gezondheid
Achtergrond
Wet voorzieningen gehandicapten
Bepalingen in het beleid van gemeenten op grond van de Wmo (oud) over de sportrolstoel (soms al verbasterd tot ‘sportvoorzieningen’) vinden hun oorsprong in de Verordening op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG). Die wet kende namelijk geen zorgplicht voor het verlenen van sportvoorzieningen (CRVB:2004:AO5674). Op grond van landelijke afspraken is de bepaling over het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten voor een sportrolstoel opgenomen in de modelverordening van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG). Gemeenten hadden die bepaling doorgaans overgenomen in hun WVG-verordening. Beleid op grond van de WVG waarin werd voorzien in het verlenen van sportrolstoelen moet als buitenwettelijk begunstigend beleid worden gekwalificeerd. Geschillen over dergelijk beleid wordt door de bestuursrechter terughoudend getoetst (bijv. CRVB:2012:BV0744 en CRVB:2014:2639). Dat betekent dat het college onder de WVG slechts gehouden is (was) aanvragen om sportvoorzieningen af te handelen conform dat (geschreven) beleid.
Wet maatschappelijke ondersteuning
In de Wmo (oud) en Wmo 2015 ligt dat zeker anders omdat het verlenen van sportvoorzieningen – gelet op de wettekst – niet is uitgesloten. Laten we eerst eens naar de Wmo (oud) kijken en vervolgens naar de Wmo 2015.
Niet kunnen sporten
Voor mensen met een lichamelijke of een andersoortige beperking kan sporten problemen opleveren omdat zij daarvoor een voorziening nodig hebben. Voorbeelden zijn: een sportrolstoel (basketbal, dansen, tennis, hockey), een racetandem, een aangepast zadel en leidsels (ruitersport) of een zitski.
Individuele voorziening Wmo (oud)
De Wmo (oud) kent – in tegenstelling tot de Wmo 2015 – geen definitie van het begrip voorziening. De taalkundige betekenis van het begrip voorziening is: zorg of regeling. Het gaat specifiek om zorg en regelingen, die nodig zijn voor het compenseren van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en in zijn maatschappelijke participatie.1 Art. 4 lid 1 Wmo bepaalt dat het college bij de beperkingen die een persoon als bedoeld in art. 1 lid 1 onder g onderdeel 4°, 5° en 6° Wmo, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen moet verlenen die beperkingen compenseren op het gebied van:
- het voeren van een huishouden
- het zich verplaatsen in en om de woning
- het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
- het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan
Deelname maatschappelijk verkeer
Maatschappelijke participatie heeft dezelfde betekenis als normale deelname aan het maatschappelijk verkeer waarvoor is aangesloten bij de bewoordingen van de WVG (TK 2004/05, 30 131 nr. 3, p. 29). Met maatschappelijk verkeer wordt de omgang bedoeld met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband. Het gaat hier om een breed begrip. In dat verband wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van boodschappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen. Dit vereist bijvoorbeeld mobiliteit, al dan niet met behulp van hulpmiddelen als rolstoelen en voorzieningen van speciaal vervoer (EK 2005/06, 30 131, C, p. 59).
Uit het bovenstaande wordt afgeleid dat het aangewezen zijn op een sportvoorziening in relatie staat tot het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden kunnen aangaan of te kunnen blijven onderhouden (zie ook CRVB:2013:CA0088). Dit uiteraard voor zover dat niet al op een andere manier wordt (of is) bereikt. Denk bijvoorbeeld aan een vervoersvoorziening waarmee betrokkene in aanvaardbare mate kan participeren.
Reikwijdte Wmo 2015?
Valt een sportvoorziening (welke dan ook) binnen het begrip maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015)? Niet moeilijk te beantwoorden. Ja, in algemene zin is dat het geval. In dat kader wijs ik ook op de definitie van een hulpmiddel. Daaronder wordt een roerende zaak verstaan bedoeld om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen (art. 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). Een sportvoorziening kan een hulpmiddel zijn (maatwerkvoorziening) waar de cliënt gelet op de beperkingen in zijn participatie op aangewezen kan zijn.
Participatie Wmo 2015
Voor het beoordelen van de mate van participatie moet beoordeeld worden in hoeverre iemand kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 6 en 123). Onder participatie valt in ieder geval het verlenen van vervoersvoorziening en dagbesteding in de zin van begeleiding en het eventueel noodzakelijke vervoer van huis naar de locatie waar de dagbesteding wordt geboden. In de definitie van een maatwerkvoorziening (ten 2 °) staat het noodzakelijke vervoer alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen.
Uit de toelichting bij het begrip participatie blijkt dat de wetgever aansluiting heeft gezocht bij de toelichting op de Wmo 2007. En bij die toelichting is aansluiting gezocht bij deelname aan het maatschappelijke verkeer zoals bedoeld in de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG). Daarmee is in de Wmo 2015 geen wijziging of verruiming beoogd. Dit vanzelfsprekend met uitzondering van begeleiding, waaronder ook dagbesteding, welke per 1 januari 2015 pas in de wet is opgenomen.
Maatwerkvoorziening Wmo 2015
Of een cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening moet blijken uit het onderzoek ná de melding. Staat dat vast, dan kan ook recht bestaan op een pgb, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 2.3.6 lid 2 Wmo 2015. Het pgb moet toereikend zijn om de geïndiceerde maatwerkvoorziening aan te kunnen schaffen (art. 2.1.3 lid 2 onder b laatste zin Wmo 2015).
Aangewezen op?
Zoals gezegd moet uit het onderzoek ná de melding als bedoeld in art. 2.3.2 Wmo 2015 blijken of de cliënt – gelet op zijn beperkingen in diens participatie2 – is aangewezen op een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening. Dat wil zeggen zonder sportvoorziening kan de cliënt niet in aanvaardbare mate deelnemen aan het maatschappelijk verkeer (vergelijk CRVB:2012:BV5448). Hoewel een sportvoorziening in het algemeen de participatie van de cliënt kan vergroten, wil dat nog niet zeggen dat de gevraagde sportvoorziening moet worden verleend. Er zijn wel degelijk grenzen aan de compensatieplicht (zie ook hierna).
Niet dezelfde of betere positie
De verplichting om een maatwerkvoorziening te bieden gaat echter niet zo ver dat de aanvrager in exact dezelfde of wellicht zelfs in een betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij de ondersteuning nodig had. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de aanvrager was voor hij ondersteuning nodig had (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149‑150).
Persoonlijke ontwikkeling
Is het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van sportvoorziening gericht op de persoonlijke ontwikkeling van de aanvrager, dan valt dat niet binnen de compensatieplicht van het college. Onder persoonlijke ontwikkeling valt bijvoorbeeld sportbeoefening op (een hoog) wedstrijdniveau; een hoger niveau dan ‘normale’ sportbeoefening waarmee sociale contacten kunnen worden onderhouden.3 Wil iemand ’topsport’ beoefenen dan zal hij daarvoor – net als valide topsporters – zijn aangewezen op sponsors en/of een sportbond.
Positief effect op gezondheid
Dat een spotvoorziening een positief effect heeft op de gezondheid is voor de Wmo 2015 niet relevant (CRVB:2020:2644). Het werken aan conditie is geen resultaatgebied waar de Wmo 2015 verantwoordelijk voor is (CRVB:2023:1446).
Het leven van alle dag
Deze term leen ik van de WVG-jurisprudentie4 en gebruik ik met regelmaat bij scholing. Het geeft antwoord op de vraag welke activiteiten voor de deelname aan het maatschappelijke verkeer zo zeer zijn verbonden aan de cliënt dat zijn beperkingen niet anders kunnen worden opgelost dan door het verstrekken van een sportvoorziening. De omstandigheid dat een cliënt bijvoorbeeld rolstoelhockey wil gaan beoefenen wil niet zonder meer zeggen dat het college compensatieplichtig is en daarvoor een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportrolstoel moet verlenen. Een geuite wens van de cliënt om te willen sporten is daarvoor ontoereikend. Het kan ook voor komen dat de cliënt de altijd door hem beoefende sport vanwege opgetreden beperkingen niet meer kan beoefenen. Ook kan een noodzakelijke vervanging van de sportvoorziening aan de orde zijn. Zulke situaties kunnen zeker anders liggen. Immers de activiteiten tot het moment dat de cliënt daarin beperkt is geraakt kunnen namelijk tot zijn leven van alle dag behoren (zie wederom CRVB:2013:CA0088). Het verlenen van een maatwerkvoorziening in de vorm van een sportvoorziening kan in die gevallen in redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had (TK 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 149‑150).
Onderzoek en medewerking
Het onderzoek begint met het vaststellen van de hulpvraag (CRVB:2018:819). De behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt staan als eerste genoemd in art. 2.3.2 lid 4 onder a Wmo 2015. Aan dat onderzoek moet de cliënt vanzelfsprekend zijn medewerking verlenen. Daar onder valt ook het aannemelijk maken van een causaal verband tussen de beperking en een gebrek aan participatie en dat het verlenen van een sportvoorziening daarom is aangewezen. De onderzoeksplicht van het college kan zich verder toespitsen op de vraag of ondersteuning nodig is. Het gaat feitelijk (ook) om de onderbouwing van de nog in te dienen aanvraag.
Sociale contacten, sporten in teamverband?
Ik ga er vanuit dat het verlenen van een sportvoorziening in relatie staat tot het kunnen onderhouden van sociale contacten; deelname aan het maatschappelijk verkeer. De vraag is of de voorwaarde van sporten in teamverband mag gelden inclusief een lidmaatschap. Ik meen dat dit de rechterlijke toets niet kan doorstaan. Het is evident dat sporten in teamverband leidt tot het fysiek ontmoeten van medemensen en het kunnen aangaan van sociale verbanden met hen. Echter, het is niet uitgesloten dat het beoefenen van een individuele sport ook kan leiden tot sociale contacten, zij het misschien niet altijd fysiek. Denk bijvoorbeeld aan een clubblad waaruit vervolgens virtuele sociale contacten ontstaan en misschien fysieke bijeenkomsten worden georganiseerd.
Beoordeling en jurisprudentie
Er is jammer genoeg erg weinig jurisprudentie over geschillen of het college wel of niet gehouden is om een sportvoorziening te verlenen. Op grond van de Wmo 2015 zijn er bij mij in ieder geval geen uitspraken bekend. Uit de uitspraken (rechtbank) op grond van de Wmo 2007 kan volgens mij niet zonder meer een rechtsregel worden afgeleid. Op grond van de Wmo 2007 heeft de Raad slechts één interessante uitspraak gedaan die in deze blog update al een paar keer is aangehaald: CRVB:2013:CA0088. Het college in kwestie heeft de aanvraag van een visuele beperkte man voor een financiële tegemoetkoming voor de aanschaf van een nieuwe racetandem5 afgewezen omdat betrokkene – volgens het college – al voldoende participeerde en daar niet ook nog een racetandem voor nodig had. Betrokkene werd door de Raad echter in het gelijk gesteld omdat hij al 25 jaar lang een zeer actief lid was van de wielervereniging en de personen uit zijn sociale netwerk dat ook waren. Zonder racetandem kon betrokkene die contacten – volgens de Raad – niet meer onderhouden. Uit de uitspraak moet worden afgeleid dat de toets om in aanmerking te komen voor een sportvoorziening streng is. Dat is volgens mij onder de Wmo 2015 niet anders! De geïnteresseerde lezer wijs ik op een column in Sociaal Bestek over die uitspraak.
©Ingeborg Lunenburg opleiding + advies
bij beperkingen in de zelfredzaamheid ligt het aangewezen zijn op een sportvoorziening niet zo voor de hand. Dit gelet op de toelichting van het begrip zelfredzaamheid ↩
Rechtbank Rotterdam 18-12-2009, nr. AWB 09/1639 WMO-T2, niet gepubliceerd op rechtspraak ↩
bijv. CRVB:2001:AE8526 en CRVB:2002:AF1615 ↩
zijn oude racetandem, verstrekt door de Nederlandse Vereniging voor blinden en slechtzienden, was kapot ↩