Aangenomen moet worden dat de Wmo 2015 – net als de Wmo – een aan de Participatiewet toereikende en passende voorliggende voorziening wordt aangemerkt (vergelijk TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 30). Immers, de inhoud en strekking van art. 5 en art. 15 PW zijn ten opzichte van de WWB niet gewijzigd. De Raad bevestigt dit in de uitspraak CRVB:2020:2433.
Maar daarmee is niet alles gezegd, lees daarom verder.
Wat was er aan de hand
Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Participatiewet, naar de norm voor een alleenstaande en zij is onder beschermingsbewind geplaatst. Zij huurde een kamer en is verhuisd naar een zelfstandige woning. Haar bewindvoerder dient voor haar een aanvraag om bijzondere bijstand in voor de kosten van eerste huur en voor inrichtings- en verhuiskosten tot een bedrag van totaal € 3.365,85.
Bezwaar
Het college wijst de aanvraag af en handhaaft dat besluit in de beslissing op bezwaar (bestreden besluit). Daaraan ligt ten grondslag dat de verhuizing niet noodzakelijk was en dat er ook geen bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in art. 35 PW, die het verlenen van de bijzondere bijstand rechtvaardigen. Er was voldoende ruimte aanwezig om te reserveren, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat. Verder stelt het college zich op het standpunt dat van de door appellante gestelde schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake is.
Beroep, tussenuitspraak
Bij de aangevallen tussenuitspraak oordeelt de rechtbank dat het bestreden besluit wat betreft het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel een motiveringsgebrek vertoont en dus in strijd is met art. 7:12 lid 1 Awb. De rechtbank stelt het college in de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
Gebrek hersteld
Het college maakt gebruik van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Bij de aangevallen einduitspraak oordeelt de rechtbank dat het college het geconstateerde motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigt dat besluit maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand.
Hoger beroep
Appellante wendt zich tot de Raad. Zij heeft zich tegen de aangevallen tussenuitspraak en de aangevallen einduitspraak gekeerd, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand heeft gelaten.
De beoordeling
Bij de toepassing van art. 35 lid 1 PW moet eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte moet de vraag worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan
De kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand aanvraagt zijn incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (CRVB:2018:19).
Beroepsgrond
Appellante voert aan dat zij als gevolg van problematische schulden niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Zij is met haar vermogen onder bewind gesteld. Dit gegeven, bezien in combinatie met haar problematische ziektebeeld, maakt volgens haar dat wel degelijk sprake was van bijzondere omstandigheden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Appellante betwist niet dat zij al langer kampt met gezondheidsproblemen. De rechtbank overweegt in de tussenuitspraak terecht dat appellante dus geld opzij had kunnen zetten voor een eventuele verhuizing in verband met haar gezondheidsklachten. Uit de enkele omstandigheid dat zij onder beschermingsbewind is geplaatst kan niet worden afgeleid dat zij niet in staat was te reserveren. Appellante had met haar bewindvoerder afspraken kunnen maken over het opbouwen van een toereikende reserve voor een toekomstige verhuizing. Voorts is volgens vaste rechtspraak (CRVB:2012:BV2318) het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval het verlenen van bijstand rechtvaardigt.
Voorliggende voorziening
De rechtbank overweegt in de aangevallen einduitspraak terecht en in overeenstemming met vaste rechtspraak (CRVB:2012:BV9970 en CRVB:2015:322) dat voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten op medische gronden de Wmo als een voorliggende voorziening moet worden aangemerkt. Dit betekent dat art. 15 lid 1 PW in beginsel aan bijstandsverlening in de weg stond. Daarom kan het betoog van appellante dat de verhuizing op medische gronden noodzakelijk was, niet tot toekenning van de gevraagde bijstand leiden.
Interessant is de vraag of ook de kosten van de eerste huur en eventueel waarborgsom op grond van de Wmo 2015 voor vergoeding in aanmerking kunnen (moeten) komen. In de rechtspraak op grond van de Wmo 2015 is overigens nog niet uitgemaakt hoe hoog zo’n financiële tegemoetkoming (verhuis- en inrichtingskosten) moet zijn. We weten wel dat het bedrag niet te ver mag afstaan van een passende bijdrage als bedoeld in art. 2.3.5 lid 3 Wmo 2015 (CRVB:2018:395 en 396). Eigenlijk weten we dus nog niks.
Hoe het ook zij, tegen de hoogte van de financiele tegemoetkoming op grond van de Wmo 2015 moet een zelfstandige grond worden aangevoerd (CRVB:2018:2602). En die moet ook concreet worden onderbouwd waarbij wordt uitgegaan van de goedkoopste oplossing in het individuele geval (CRVB:2019:3610).
Ambtshalve aanvraag op grond van de Wmo?
Anders dan appellante verder aanvoert, lag het niet op de weg van het college de aanvraag ambtshalve als een aanvraag op grond van de Wmo in behandeling te nemen. Dit is in overeenstemming met vaste rechtspraak (CRVB:2012:BX8173 en CRVB:2013:BZ5527). De door appellante ingediende aanvraag zag specifiek op bijzondere bijstand. De beschikbare gegevens bevatten geen aanknopingspunten dat zij daarmee tevens heeft beoogd een aanvraag in het kader van de Wmo te doen. De verlening van die vorm van (financiële) ondersteuning vindt bovendien plaats in een ander kader en vergt een andere beoordeling dan bijzondere bijstand.
Eigen rekening en risico
Het komt voor rekening en risico van appellante dat zij (alleen) een aanvraag voor bijzondere bijstand heeft gedaan. Voor zover daarover onduidelijkheid bestond, lag het op haar weg om zich nader te laten informeren over de wijze waarop een voorziening op grond van de Wmo kon worden aangevraagd. Bovendien had het appellante na ontvangst van het bestreden besluit redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat zij een aanvraag in het kader van de Wmo had kunnen indienen.
Tot slot
Om te beginnen met een persoonlijke noot. Ik kan me heel goed voorstellen dat burgers door de bomen het bos niet (meer) zien in het (gemeentelijk) sociaal domein. Ook durf ik niet met zekerheid te zeggen of burgers wel altijd bij het juiste loket terecht komen. Dit in het kader van verwijzing.
Verder nog de vraag of de Wmo 2015 altijd als passende en toereikend voorliggende voorziening kan gelden. Uit r.o. 4.2 van CRVB:2019:943 zou mogelijk afgeleid kunnen worden dat voor voorzieningen met een enkel therapeutisch karakter de Wmo 2015 niet als passende en toereikende voorliggende voorziening kan worden aangemerkt.
In dat kader nog iets over de tegemoetkoming meerkosten. Art. 2.1.7 Wmo 2015 geeft de gemeenteraad de bevoegdheid om bij verordening te bepalen dat een tegemoetkoming in de meerkosten mogelijk is voor de personenkring ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie. Er zijn gemeenten die deze regeling vormgeven voor de doelgroep met een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. De kosten die voor een tegemoetkoming in aanmerking komen zijn vaak ook kosten die binnen de gebonden bevoegdheid van art. 35 lid 1 PW vallen. Denk bijvoorbeeld aan: dieetkosten, bewassingskosten, meerkosten stoken, etc.
Voor zover de regeling die gebaseerd is op art. 2.1.7 Wmo 2015 niet de volledige uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vergoed, heeft de bijzondere bijstand een aanvullende werking. Er kan niet worden gezegd dat hiermee een voorliggende voorziening in het leven is geroepen die als passend en toereikend moet worden aangemerkt. Althans, zo kijk ik naar deze afbakening. Tot de Raad anders oordeelt natuurlijk.